Autobiografie Hubert Gulickx Next (right).

-33-

Het bleef een onuitgesproken verlangen dat schuil ging onder een jeugdvriendschap. Vanuit Hoogstraten schreef ik wel eens een brief en ontving dan een antwoord. De inhoud van die brieven ging over school en over boeken: Vlaamse schrijvers die zij niet kende en waarmee ik mijn kennis over litteratuur kon etaleren. Brieven werden in Hoogstraten gecensureerd. Wij moesten de uitgaande post open inleveren en wij ontvingen de binnenkomende post netjes opengesneden. Nooit heb ik over die briefwisseling met een meisje commentaar gekregen. De inhoud was voor de censor geen gevaar voor mijn mogelijke roeping tot het priesterschap. Mijn liefde voor het blonde meisje dat in Zevenbergen woonde was volkomen vrij van sexuele of erotische lust. Door die verliefdheid werd ik als witte raaf op sexueel gebied nog meer beschermd. Die eerste liefde heeft er wel voor gezorgd dat ik op het einde van de retorica niet wilde kiezen voor de priesteropleiding. Tegen het aandringen van mijn biechtvader Geerts die mij juist zeer geschikt vond. Ik kon hem niet vertellen dat ik de toekomst open wilde houden voor de ideale liefde waarvan ik droomde. Tussen haar, de blonde maagd en mij, de witte raaf onder de jonge mannen. Beiden hoog verheven boven de sex als aardse lust. In die ongerepte staat van kuise jongeling ging ik als student naar Tilburg. Ik werd lid van het studententoneel dat onder de regie van Bert Dijkstra voor het eerst na de oorlog een opvoering gaf. Ik kreeg de rol van jeune premier in het toneelstuk waarin ik vele vrouwen het hoofd op hol bracht. Op het toneel want tijdens de repetities en op de kamers van de meespelende meisjesstudenten bleef ik de kuise jongeman. Die meisjesstudenten zullen destijds wel gedacht hebben dat ik een uitzondering was op de regel van de vrij-grage studenten. De witte raaf van Hoogstraten neergestreken in Tilburg. Ik voelde wel de erotische spanning die er van mij uitging naar die meisjes maar voor mij was het gevoel een aantrekkelijke jongeman te zijn voldoende. Dat streelde mijn ijdelheid en mijn verlangen om geliefd te zijn bij de mensen. Bovendien werd ik door afstand te houden in eigen ogen steeds meer de geschikte partner voor het meisje van mijn dromen. Tegen haar had ik nog steeds niet durven zeggen dat ik van haar hield. Ik werd tegengehouden door angst voor een afwijzing. Dat zou het einde betekent hebben van mijn dromen over een zalig geluk. Het bleef bij brieven met anekdotes en tussen het wit van mijn geschreven regels de onuitgesproken hoop dat wij samen heel gelukkig zouden worden. Het met de bus op en neer reizen naar Tilburg, de handel in sigaretten en nylonkousen, de deviezenhandel van Belgische francs en guldens, het werken in de bakkerij en het bezorgen van brood en gebak bracht mij wel in contact met de naoorlogse golf van feesten en vertier. De inhaalrace van een generatie die vijf jaar lang was opgesloten in soberheid en beklemming. Ik leerde dansen en het lijfelijk contact met meisjes bracht het begeren in mijn bloed. Ik werd aangetrokken door de warmte van het mysterie dat schuil ging in meisjesblouses en onder meisjesrokken. Vrijend en elkaar opwarmen met vochtige monden leerde mij het orgasme zonder mij bloot te geven. De witte raaf werd een bonte hond die met veel meisjes vrijde. Zonder een binding aan te gaan. Want op de achtergrond van alle flirten bleef de grote, onuitgesproken liefde. Op een avond tijdens de oktoberkermis van Baarle-Hertog, de maan aan de hemel, wandelend langs de weg achter de spoorlijn, mocht ik voor het eerst haar in mijn armen nemen waarvan ik al jaren had gedroomd. Dat is een onvergetelijke avond in mijn leven, want nooit meer herhaald en ook niet herhaalbaar. Toen werd ik opgenomen in de zevende hemel van de liefde, strofe uit een lied dat toen werd gezongen. Nu daarover schrijvend is het een droom die gelukkig nooit werkelijkheid is geworden. Die droom kon alleen maar tot grauwe desillusie worden. Omdat de werkelijkheid van de liefde tussen een man en een vrouw een veel en een totaal ander inzicht vergen dan ik toen had. Dat ben ik mij in mijn kloosterleven bewust geworden. Daar heb ik die kennis en dat inzicht opgedaan. Nergens anders zou dat gekund hebben omdat ik er noch de tijd noch de middelen voor had. De jongeman in de maneschijn van toen had nog heel wat te leren. Terwijl hij toen dacht het leven en het geluk naar zijn hand te kunnen zetten.

Pater

Hubert Gulickx

†13 -08-2004


Een Dominicaan

tussen het

Bronsgroen

Eikenhout


autobiografie hubert gulickx-03.